Eetstoornis als identiteitsstoornis én behandeling

ES = eetstoornis

AN= anorexia nervosa

BN = boulimia nervosa

BED = eetbuienstoornis


Ontstaan van een eetstoornis – Een ascetisch karakterprofiel.

Ik ben ik ben wat jij niet ziet

Een ES start allereerst met een extra gevoeligheid of aanleg in de persoonlijkheid. De kinderen die risico lopen een ES te ontwikkelen zijn meestal extreem sensitieve mensen, met een gemiddeld hogere intelligentie, bovengemiddeld creatief en talentvol in denken of handelen. Zij hebben ook vaak een opvallend temperament, dat zich kenmerkt door extreem extravert of juist extreem ingetogen gedrag. Door het net even ‘iets anders’ zijn dan het gemiddelde, en dus vaak ook ten opzichte van de omgeving waarin het opgroeit, ontstaat er een reëel risico dat het authentieke kenmerkende in deze opgroeiende kinderen niet goed herkend en erkend wordt. Het eigene en unieke ontmoet geen onvoorwaardelijke spiegel waardoor het zichzelf niet kan accepteren, positioneren en kan ontwikkelen tot een autonome identiteit. En eigen IK.

Ik zie ik zie wat er wel is

Door hun extreme gevoeligheid, zijn deze kinderen al op een zeer jonge leeftijd afgestemd op dé ander, of hét ander. Zo voelen zij feilloos wat er speelt in hun omgeving: in het gezin, in de klas, in de wereld… Spanningen, ruis of problemen binnen de nabije eigen wereld of de wereld ver daarbuiten. Onvervulde behoeften van anderen worden opgepikt. Net als weggestopte emoties of problemen ook. Of (on)uitgesproken conflicten tussen mensen, geloven, of landen. Omdat zij vooral gericht zijn op alles buiten zichzelf, leren zij niet om afgestemd te zijn wat zich afspeelt binnen in zichzelf. Behoeften, grenzen, emoties etc. Zij leren zichzelf hierdoor niet voldoende kennen, waardoor de vorming van een eigen stevige identiteit in de kinderschoenen blijft staan. Hun IK blijft klein.

Ik wil ik moet wat ik niet kan

Vaak zijn het deze kinderen die als eerste signaleren dat er in hun omgeving iets niet in de haak is. Zij hebben zo lijkt het een extra (6e) zintuig voor onraad of onrecht. In die zin fungeren zij vaak als de voelsprieten of de antennes van het falende systeem. Op micro en macro niveau. Bijna altijd zijn het daarnaast kinderen met een erg groot verantwoordelijkheidsgevoel. Zij willen de wereld dichtbij en veraf graag beter maken. Ze willen dit gevoelde onrecht, de incongruentie, deze ruis graag oplossen of wegmaken. Zij voelen dit als hun taak, hun missie of hun verantwoordelijkheid. Alleen zijn ze niet in staat wat ze intuïtief horen, zien en voelen, te beïnvloeden of te verhelpen. Zij zijn niet bij machte om de situatie of de persoon te verlossen uit het lijden. Dat is natuurlijk ook niet hun taak. Dat kan alleen de kwestie of de persoon zelf. En dus lijdt dit tot gevoelens van hevige wanhoop en frustratie. Van falen en schuldig voelen. Van mee lijden en zichzelf opofferen.

Ik voel ik voel wat ik niet snap

Wat het daarbij extra complex maakt is dat deze kinderen dus wel al heel vroeg intuïtief van alles voelen, maar vanwege hun jonge leeftijd nog niet in staat zijn te begrijpen waar het een en ander precies vandaan komt: wat het veroorzaakt en welke betekenis ze er aan moeten geven. En omdat het contrast tussen voelen en begrijpen te groot is, raken ze verward. Over de ander, zichzelf en de wereld waarin ze leven. Het vervolgens ook nog eens niet in staat zijn om de situatie te beïnvloeden frustreert hen vreselijk. En maakt hen tegelijkertijd enorm angstig en stuurloos.

Ik mis ik mis wat ik niet ben

Het niet hebben kunnen ontwikkelen van een autonome identiteit, een eigen IK, maakt deze opgroeiende kinderen kwetsbaar. Zij weten niet hoe zij moeten omgaan met live events en levensstress. Zoals gepest worden, verhuizen, een relatiebreuk, het verlies van iemand, een scheiding, een verkeerde opmerking, laat staan een ernstige traumatische gebeurtenis. Dit soort ervaringen kunnen de aanleiding zijn, of de druppel zijn die de emmer doet overlopen; dé trigger die de eetstoornis doet ontstaan.

Ik eet ik eet wat ik niet durf

Het kind legt soms op geheel onbewuste manier een link tussen eten en gewicht en hoe dit hun gevoel van welzijn kan beïnvloeden. Vooralsnog onschuldige lijnpogingen slaan door omdat het effect ervan meer dan verwacht helpend is in het dealen met lastige gevoelens en dilemma’s. Op het moment waarop ontdekt wordt hoe eten en gewicht functioneel kunnen zijn in het omgaan met deze ontwikkeluitdagingen, wordt de eetstoornis geboren als dienend coping mechanisme, ook wel overlevingsstrategie genoemd. Het gedrag wat er dan ontstaat zoals obsessief denken en handelen rondom eten en gewicht bij zowel AN als BN en BED biedt de persoon afleiding, een uitlaatklep, maar ook structuur en regie.

Ik blijf ik blijf wie ik niet mag zijn

Middels ‘rommelen’ met eten (te weinig, of te veel) merken ze dat ze kunnen communiceren. Dat ze vorm aan hun gevoelens kunnen geven. Dat ze die weg kunnen maken (vasten) of juist eruit kunnen gooien (braken). En ze ervaren tevens een soort van macht (presteren), houvast en controle (dwang). Daar waar ze het buiten zichzelf niet op orde kunnen krijgen, bepalen ze dit binnen in zichzelf wel. Eigenlijk creëren ze nu alsnog hun eigen autonomie, hun eigen territorium. Hun eigen identiteit, al is deze identiteit ver onderontwikkeld. Zij stellen als het ware hun eigen IK veilig. Middels eten creëren ze een eigen, kleine en veilige binnenwereld. Een cocon, een bubble of een grot. Met een duidelijk STOP bord aan de buitenkant.

Ik moet ik doe wat ik niet wil

Echter ze starten ook onbewust de opbouw van hun eigen dikke gevangenismuren. Want de ES als oorspronkelijk nuttig coping mechanisme gaat steeds meer en meer een eigen leven leiden. Het gedijt goed op het tekort aan wezenlijke identiteit en autonomie. En in deze kleine binnenwereld op deze rijke voedingsbodem groeit de ES gestaag en neemt steeds meer plek in en regie over. Na een tijdje reikt de macht van de ES zelfs tot (ver) over de muren van de binnenwereld. De ES wordt nu grensoverschrijdend. Hele gezinnen, relaties, vriendschappen, behandelingen worden gedomineerd en geïntimideerd door de ES.

De binnenwereld (én buitenwereld) wordt naarmate de jaren duren steeds meer en dominanter en agressiever in beslag genomen door de ES. Gedachtes, gevoelens en gedragingen komen steeds meer vanuit de ES personage, in plaats van uit de persoon zelf, als gezond ontwikkelde individu. De aanvankelijke ‘veiligheid’ binnenin wordt door de drager (host) van de ES nu steeds meer als ‘onveilig’ ervaren. De ziektewinst neemt zienderogen af, want de persoon wordt nu geregeerd door de ES, in plaats van andersom. Zij of hij is niet meer in charge.

Ik lijk ik lijk op wie ik niet ben

De zelfbeschikking wordt steeds kleiner. Het eigen ‘IK’ verliest steeds meer terrein. En de omgeving begint zich steeds meer, niet alleen zorgen te maken, maar ook gemanipuleerd, bestuurd, aangevallen, geforceerd en geterroriseerd te voelen. De tentakels of wortels van de ES bewegen zich verder dan het lichaam en de geest van de eigenaar. Ze grijpen eigenlijk alles wat in de buurt komt en een bedreiging vormt voor het voortbestaan van de ES. Ouder, partner, zus, vriendin en hulpverlener.

Behandeling

Van kwaad tot erger – De vicieuze cirkel

Doordat de onveiligheid binnenin toeneemt in plaats van afneemt, is er steeds meer en krachtiger ES nodig om het weer (schijn)veilig te maken. Echter dit creëert op zijn beurt weer meer afhankelijkheid en maakt de onveiligheid alleen maar groter. Een vicieuze cirkel en neerwaartse spiraal is geboren. Dit werkt als een self-forfilling prophecy. De persoon zwemt in een fuik. Het net wordt gesloten. Het eigen ‘Ik’ wordt steeds kleiner, het zelfbeeld steeds negatiever, de eigen keuzevrijheid steeds beperkter, de ES steeds groter. Totdat in de laatste fase van de ES het ‘Ik’ volslagen ondergeschikt is gemaakt aan het dictatuur van de ES. De persoon in kwestie, het ‘Ik’ is nu gegijzeld en verdwijnt langzaamaan van het strijdtoneel.

Onderhandeling of praten met de persoon door betrokkenen of behandelaar wordt nu steeds ingewikkelder omdat in 9 van de 10 keer de ES antwoord geeft vanuit een strategisch oogpunt. Niet meer het ‘Ik’ – de gezonde stem wordt vertegenwoordigd, maar de belangen van de ES. Heel sluw en gewiekst vermomt de ES zich nu zelfs als het ‘Ik’ om de buitenwereld om de tuin te leiden. De angst van de ES om te worden ontmaskerd of te worden bedreigd is dermate groot dat het zichzelf met hand en tand zal verdedigen. Sterker nog het zal preventief in de aanval gaan. Het stoot mensen of hulp en steun van zich af. De omgeving wordt onmachtig gemaakt, gefrustreerd en wanhopig. De persoon raakt meer en meer geïsoleerd. En daardoor nog meer blootgesteld aan de eenzijdige beïnvloeding cq brainwash van de ES.

Het ‘Ik’ is nu volledig ‘under the spell’ van het regime van de ES en wordt zwaar gestraft wanneer het pogingen zal doen om zichzelf te bevrijden. Het ‘Ik’ is inmiddels nagenoeg verdwenen. Het is monddood gemaakt. Het kan niet meer (logisch) voelen, niet meer (logisch) denken, niet meer (logisch) handelen. En natuurlijk ook niet meer letterlijk helder zien.

Uiteindelijk sluit het net zich en in deze fase is het niet ondenkbaar dat de persoon reddeloos verloren is en de ES haar of hem rechtstreeks de dood in jaagt. Dan wel door ondervoeding of uitputting bij Anorexia, dan wel door hartfalen door overmatig braken bij Boulimia, of ‘gewoon’ middels een poging om zichzelf ‘normaal’ te suïcideren… Allemaal rechtstreekse gevolgen van het ernstige en langdurige lijden van de gegijzelde. Mensen met een ES willen niet dood, maar zij kunnen dit leven en de gevolgen voor hun omgeving van dit dictatoriaal gevangenschap, in deze constante staat van terror en doodsangst niet meer aan. Logisch toch?

Wat opvallend is, is dat het lijkt dat de persoon in de laatste fase en dan mn wanneer het proces van overleven onomkeerbaar wordt juist een laatste waarachtige poging doet om de ziekte te overleven. Dit is vaak het moment van een laatste krachtinspanning, waarin zij ergens door gedreven hun laatste sprankje hoop of motivatie vinden. De drijfveer voor deze laatste krachtmeting lijkt hoe paradoxaal ook te worden ingegeven door de inmiddels letterlijk ingetreden doodstrijd. Pas op het moment dat de persoon over het point van no return gaat en intuïtief aanvoelt dat het einde nabij is, de lichamelijke rek eruit is, lijkt enkel het zeer primitieve overlevingsmechanisme het nog op te kunnen nemen tegen de onmetelijke kracht van de ES. Het is dan helaas te laat.

Waarmee ik maar wil aangeven dat het in de laatste fase bijna onmogelijk is om de strijd nog aan te gaan met de es. Vandaar dat ook vele instellingen en ziekenhuizen hun toevlucht zoeken in dwang.

Eetstoornis faciliterende behandelingen

In deze fase is het aannemelijk dat behandelaren een patiënt als ‘uitbehandeld’, ‘therapieresistent’, ‘ongemotiveerd’ of zelfs als ‘agressief ’ betitelen. Ook worden vaak in deze fase de comorbide stoornissen uit de DSM kast getrokken. BPS, autisme spectrum stoornissen, PTSS, ernstige depressiviteit of forse OCD. Cliënten worden uit de behandeling gezet, worden geweigerd aan de voordeur, of er wordt overgegaan tot de zoveelste dwangbehandeling of crisisopname. Cliënten en hun hulpverleners hebben vaak al veel, zo niet alles, geprobeerd en komen maar niet door de ES-muur heen. Ze verliezen het gevecht van de ES als het ware samen met de opgesloten ‘Ik’. Het regime van de ES is inmiddels zo sterk dat de gelederen zich langzaam maar gestaag sluiten.

Maar de vraag is: is de cliënt nou uitbehandeld of niet goed behandeld?

Deze laatste fase, ‘het radeloze opgeven’, of ‘het wanhopige dwingen’ wordt in mijn optiek gefaciliteerd door de inhoud en vorm van de behandelingen die eraan vooraf zijn gegaan. Eigenlijk kun je je afvragen, is er misschien een causaal verband? Bijvoorbeeld zou het zo kunnen zijn dat de meerdere ‘mislukte’ of ‘tijdelijk geslaagde’ behandelingen, puur gericht op het symptoom, gevolgd door herhaaldelijke terugval, het ‘IK’ alleen maar zwakker (hopelozer, negatiever, moedelozer) en de ES alleen sterker (sluwer, achterdochtiger, agressiever) hebben gemaakt? Ik vrees in sommige misschien wel vele gevallen van wel.

Namelijk bij elke aanval en bedreiging (= behandeling) verdubbelt de ES haar troepen, en is nog beter voorbereid op een volgende aanval en bedreiging (= behandeling). Zeker en vooral wanneer het een behandeling met (agressieve) dwang betreft. Je kunt het namelijk vergelijken met een aanval die gekenmerkt wordt door een tijdelijke gedwongen en soms zelfs agressieve overname van de schijnautonomie (de ES autonomie). De ES laat zich zijn autonomie en autoriteit niet afnemen. De ES geeft zich onder dwang misschien wel tijdelijk gewonnen, maar geeft zeker niet op. Als de overname voorbij is, neemt de ES het roer acuut en gewaarschuwd weer over, ver3dubbelt haar troepen en bereidt zich voor op de volgende aanval. Het is vastbesloten de oorlog te winnen. Hoe sterker de aanval, hoe sterker de tegenaanval en hoe dieper de ES zich zal wortelen in de persoon. Het heeft vertakkingen door het hele zijn gekregen waarin het gevoed en bekrachtigd wordt door de bedreigingen van buitenaf.

Dit bovengenoemde mechanisme van ES faciliterende en versterkende behandelingen wordt mi nog te weinig onderzocht, nog te weinig begrepen en dus nog te weinig op geanticipeerd. De behandelaar of behandeling laat zich meevoeren in de verkeerde richting. Probeert achterdocht met achterdocht, strijd met strijd, controle met controle, en geweld met geweld te bestrijden, met als gevolg dat het geweldsniveau toeneemt en het ‘Ik’ verdwijnt in het geweld. Het gevecht gaat nu alleen nog maar tussen de ES en haar vijand; de behandeling of behandelaar. Het ‘Ik’ is buitenspel gezet. En niemand die het door heeft.

Samenwerken met de eetstoornis

Een andere, meer constructieve benadering zou zijn, zich niet te laten verleiden tot een krachtmeting. Namelijk dit blijkt een verloren race als buitenstaander. De dwangbehandelingen of geforceerde interventies zijn niet zelden van korte duur. In die korte duur is het niet mogelijk om de ES duurzaam in de kiem te smoren. Het wordt enkel tijdelijk on hold gezet. Daarbij wordt er niet gewerkt aan het tegelijkertijd sterker maken van het eigen ‘IK’, zodat die de ES zelf aan kan, om uiteindelijk de macht over het eigen leven weer terug te kunnen nemen. In tegendeel zelfs. De ES wordt bekrachtigd en wordt sterker, het IK gaat ondergronds en wordt zwakker.

In de eerste fasen kan het ‘Ik’ en de betrokken buitenstaander (familie, behandelaar) nog op een vriendelijke manier samenwerken met de ES. Door het te begrijpen, door het respect en erkenning te geven, door er naar te luisteren en van te leren. Door samen een andere levensstrategie of coping te ontwerpen. Dit kan in relatieve harmonie. Er zijn grensconflicten, maar geen oorlog. Er zijn debatten, maar geen patstellingen. Er is onderhandeling, maar geen afdwingen. Er zijn grenzen, maar geen strijd. Belangrijk in deze fase, om de acute oorlogsfase te voorkomen, is om samen met de behandelaar een vredelievende manier te vinden om in contact te komen en te blijven met de ES. Waarin een wederzijds respect en begripsniveau ontstaat. De ES vooral niet te provoceren met dwang, geweld of demonisering. Hem niet te veel uit te tent te lokken. Soms een beetje maar dan weer krediet te geven. Het groter wordende ‘Ik’ en de kleiner wordende ES kunnen zich beiden in relatieve harmonie ontwikkelen. Als communicerende vaten.

Andere grondhouding en bejegening

Als de behandeling en de behandelaar dit op een effectieve manier kunnen begeleiden en kunnen faciliteren dan ben je samen op de goede weg. De eetstoornis is in deze fase en in deze setting geen vijand maar een bondgenoot. Hij helpt de cliënt en de behandelaar inzicht te krijgen in de oplossingen. Respect, luisteren, communiceren en onderhandelen zijn sleutelwoorden.

Dit vergt echter een wezenlijk andere houding van de behandelaar en de behandeling richting de ES. Het is daarbij van belang dat de ES en het ‘Ik’ worden gescheiden van elkaar en elk hun specifieke aandacht krijgen in de behandeling. De ‘fout’ die vaak gemaakt wordt is dat de ES en het ‘Ik’ als één identiteit worden gezien. De ES is de persoon, de cliënt. Een cliënt die onbetrouwbaar is, eigenwijs, weerbarstig, angstig, veel weerstand heeft, agressief, manipulatief. Maar dit zijn eigenschappen die horen bij de ES. En de ES is een mechanisme of strategie om te overleven, eigenlijk om de autonomie van de persoon te beschermen en en daar alles maar dan ook alles voor doet. Immers wanneer de ES opgeeft zonder dat er een eigen identiteit en autonomie is gevormd, gaat de persoon onderuit. Hij of zij IS niet meer. Bestaat niet meer. Een levensbedreigende situatie dus. Geen wonder dat de ES haar host met hand en tand beschermd.

In tegenstelling tot de karaktertrekken die de ES laat zien, is achter de ES, de persoon met de vroegkinderlijke identiteit, daarentegen vaak juist zachtaardig, meewerkend, authentiek, origineel, creatief, bereidwillig, liefdevol, betrouwbaar, loyaal, eerlijk, strijdvaardig.

Als je als ouder, vriend, behandelaar of onderzoeker deze eigenschappen kan blijven zien en kan loskoppelen van de ES dan zou dit veel invloed kunnen hebben op de manier waarop een cliënt bejegend wordt. Dan ben je als vanzelf beter in staat geduld en begrip op te brengen. Dan kun je als ouder of hulpverlener beter een steunfiguur blijven ipv van een tegenstander of zelfs vijand. Omdat je het gedrag van de persoon of cliënt niet meer persoonlijk opvat.

Van kwaad tot minder erg – De weg eruit

Dus als we in staat zijn de persoon of cliënt weer te (h)erkennen, te zien en te ontmoeten aan de achterkant van de ES, dan zijn we gek genoeg weer terug bij het begin. Namelijk bij het gebrek aan erkenning van het authentieke unieke zelf. En de behoefte om gezien te worden hierin. En waarom had deze persoon ook al weer de ES nodig? Om om te kunnen gaan met deze specifieke en unieke samenstelling van persoonlijke eigenschappen.

Dus als we kijken naar de echte persoon achter de ES dan pas begrijpen we de reden, de oorzaak, de behoefte, de winst, en de functie ervan. Dan pas weten we ook hoe we de ES moeten aanpakken. Namelijk door het onderontwikkelde authentieke ‘Ik’ alsnog te zien, te erkennen en bestaansrecht te geven. Deze invalshoek geeft meteen een andere kijk op de ES als stoornis, op de cliënt als persoon en op de behandeling als vorm en insteek. Deze kijk zou het ES deel helpen om het ‘IK’ deel niet meer te hoeven aanvallen.

Conclusie:

Wanneer er op eerdere niveaus voor een andere bejegening en een andere behandelinsteek kan worden gekozen, dan kun je voorkomen dat de cliënt in een fase komt waarbij de ES geïntegreerd raakt en het ‘Ik’ nog zwakker wordt, en het front te sterk is geworden voor duurzame behandeling in welke vorm of maat dan ook.

Bron: Reader – Training tot Ervaringsprofessional (auteur en auteursrecht Carmen Netten)