Be-Leef is een klinisch behandel programma voor eetstoornissen waar we als Be-Leef I Centrum voor Eetstoornissen los van de psychotherapeutische inhoud één zeer belangrijke voorwaardenscheppende doelstelling hebben om te komen tot goede behandelresultaten: en dat is het creëren van een helende groepscultuur. Waarom doen we dat? Omdat het allergrootste risico van een klinische behandeling is dat
‘Cliënten slechter uit de behandeling komen, dan dat ze er in gaan‘
Behandelingen zijn van oudsher nog vaak gericht op de beheersing van het symptoom van de eetstoornis (eetgedrag en gewicht) en niet op het duurzaam aanpakken van de onderliggende instandhoudende problematiek. Wanneer deze symptoombestrijding dan ook nog eens plaatsvindt op een controlerende en bestraffende manier, dan ontstaat er al heel snel een ‘wij/zij’ dynamiek. De cliënten (lees: de verschillende eetstoornissen) beconcurreren niet alleen elkaar, maar zetten zich, al dan niet gezamenlijk, af tegen de hulpverleners. Of wisselen met elkaar tips en tricks uit. Er ontstaat een cultuur van achterdocht, liegen en bedriegen, controle, bestraffing en verlies van wederzijds vertrouwen. De hulpverleners schieten in een controle modus, gaan over tot sancties en zo onderhoudt de cirkel zichzelf. Waar ‘twee vechten om een been, gaat de derde er mee heen’, zeggen ze wel eens. Wel in dit geval is de derde belanghebbende de eetstoornis. Heel vaak komen cliënten die uit een kliniek komen waar een dergelijk cultuur heerste, juist slechter uit de strijd. Hun eetstoornis heeft zich gelaafd aan alle adviezen van medegroepsgenoten en heeft zichzelf onder de oppervlakte schuilgehouden en sterker gemaakt.
‘Deze onderliggende boycottende dynamiek ondermijnt de bovenliggende behandeling volledig als zij niet doelgericht en effectief begeleid wordt.
Maar hoe doe je dat? In onze klinische behandeling werken we daarom met een innovatieve en doeltreffende, ‘omdenk’ methode. In plaats van te werken met wat niet mag (niet eten, eetbuien hebben en compenseren door braken en bewegen) en met wat moet (eisen met betrekking tot eten, gewicht en gedrag), werken we bij Be-Leef I Centrum voor Eetstoornissen precies andersom: namelijk met wat mag, maar niet hoeft.
Dat betekent in de basis dat we onze cliënten niets verbieden en niets verplichten. Met andere woorden: een cliënt hoeft niet te eten, hij of zij mág braken, mág bewegen, mág eetbuien hebben. En hoeft niet aan te komen.
Wij eisen niet, bestraffen niet en beoordelen niet. Wel geven we inzicht, leggen uit waarom dingen werken zoals ze werken en verklaren mechanismen. We motiveren, geven hoop en vertrouwen en enthousiasmeren. En we werken samen. We onderhandelen en maken wederzijdse afspraken. En wat we daarnaast doen en wat zeer essentieel is, is dat we het goede voorbeeld geven. In hoe je kunt herstellen met vallen en opstaan, dat er leven is na een eetstoornis, dat je gewoon kunt eten zonder aan te komen, dat je nog steeds kan struikelen over persoonlijke thema’s, dat je nooit perfect zult worden. Behandelaren (bij ons zijn dit Ervaringsprofessionals) functioneren als bewust rolmodel in de groep. Ze zijn open en transparant, betrouwbaar en respectvol naar elkaar, ze lachen mee, maken fouten en herstellen deze in het bijzijn van de groep. In plaats van eten in stilte waarbij behandelaren toekijken hoe de cliënten struggelen, eten therapeuten gewoon mee aan tafel en geven het voorbeeld van wat normaal eten is. Welke voorkeuren heb je, wanneer zit je vol of heb je trek, hoeveel schep je op, hoe snel of langzaam eet je, wat is normaal sociaal gedrag tijdens het eten. Zij leven ‘normaal’ zijn en tegelijkertijd uniek en anders zijn voor. En praten tijdens het eten openlijk over wat er gebeurt met het gedrag en de emoties van cliënten.
Het geheim: we geven vrijheid in combinatie met vertrouwen
Wat we dus doen is bijna onvoorwaardelijk vertrouwen geven en ruimte en krijgen daar respect, eerlijkheid en motivatie voor terug. We creëren daarmee veiligheid in het groepsklimaat en ontwikkelen een constructieve en prettige samenwerking. De therapeutische relatie wordt niet vergiftigd met een wij/zij dynamiek. Er kunnen oprechte vertrouwensrelaties worden aangegaan, tussen behandelaar en cliënt en tussen cliënten onderling. Waar experimenten en fouten maken een geaccepteerd en wezenlijk onderdeel is van het leerproces. Het is in deze cultuur ‘stoer’ om open te zijn en het goede voorbeeld te geven in plaats van ‘wie is de dunste’ en de slimste in het boycotten van het geheel. Dat is een verschil van dag en nacht. Ook voor cliënten die dit ervaren. Ik noem niet voor niets bijna onvoorwaardelijk. Onderdeel van deze methode is dat we vertrouwen en ruimte ruilen met openheid en delen. Aan dit onderdeel hechten we grote waarden en maken we duidelijke afspraken over. Je hoeft niets en mag alles, maar je ‘moet’ wel praten over wat nog ‘niet lukt’, en daarmee bedoel ik, het logischerwijze vertonen van oud, bekend gedrag. Dit is niet erg. Maar wat nodig is, is praten over het waarom. Wat speelde er? Waar liep je tegen aan? En hoe kun je steun krijgen bij een volgend moeilijk moment? Dit principe wordt in feite redelijk snel geadopteerd en gevolgd met enige herhaling van het principe als onderdeel van de aanpak. Cliënten zijn opgelucht dat ze niet meer hoeven te liegen en te bedriegen. Niet meer gecontroleerd of gesanctioneerd worden. En ze zich in veilig kunnen bewegen. En in die context zelf bepalen of en hoe zij hun eetstoornis loslaten.
Want het loslaten van dat beschermingsmechanisme gaat niet zomaar, omdat wij dat eisen of willen, omdat het de regel is. Alles wat je afdwingt, maar wat nog niet klaar is om losgelaten te worden, gaat meestal ondergronds en versterkt zich! Dat is wat er in klinische settings kan gebeuren als de behandeling te veel is gebaseerd op verboden, controle en sancties. Als dit patroon niet met specifiek beleid wordt doorbroken, dan blijft het risico bestaan dat de behandeling over de hele linie door cliënten (lees eetstoornissen) wordt geboycot. En cliënten er symptoommatig ogenschijnlijk beter uitkomen, maar onder de oppervlakte zijn verslechterd. En dit openbaart zich na ontslag meestal snel en heftig. En leidt niet zelden tot een nieuwe opnameronde. En wanneer opnieuw in een ‘wij/zij cultuur’ terechtkomend, ontstaat na ontslag niet ondenkbaar nog een zwaardere terugval.
Hoe vaker cliënten in een dergelijke klinische setting hebben gezeten hoe hardnekkiger de eetstoornis, hoe minder vertrouwen in de behandelaar, hoe minder open en transparant een cliënt heeft geleerd te zijn. Dit aangeleerde overlevingsgedrag is vele malen minder goed te corrigeren dan cliënten die nog geen enkele klinische ervaring hebben. Dit merken wij continu.
Intrinsieke motivatie en behoud van autonomie
In bovenstaande methode hoort onlosmakelijk verbonden het werken met intrinsieke motivatie en behoud van autonomie. Waarom? Omdat alleen iets losgelaten kan worden met toestemming van de cliënt. Met medewerking, met geloof, hoop en vertrouwen. De drijfveer om iets aan te gaan dat zeer angstig is kan alleen maar versterkt worden als cliënten dit zelf willen. Als ze zelf in gaan zien dat het hun iets kan opleveren. Dan geeft dit intrinsieke winst. Iets dat zelf onderhouden kan worden.
Van buitenaf gefaciliteerde motivatie is vaak kortdurend en afhankelijk van degene die motiveert. Of wordt gedreven vanuit angst. Angst voor een sanctie, worden weggestuurd, iets niet meer mogen, meer moeten eten etc. Deze motivatie is oppervlakkig en kortdurend en valt weg als de externe motivator weg valt (dus buiten het zicht van een behandelaar of na ontslag). Ook gaat externe motivatie vaak gepaard met veel weerstand en verzet, verlies van energie en juist ook motivatie.
De cliënt gelooft er eigenlijk niet in, probeert te vermijden, te ontkomen. En doet het uiteindelijk alleen voor de ander. Wat wij willen, is dat de wens, het verlangen en de winst door de cliënt zelf gevoeld wordt.
‘Dit is de motor die het zelf herstellend vermogen aandrijft’
Binnen de therapie maar ook buiten de therapie. Juist daar waar cliënten het dubbel hard nodig zullen hebben.
Behoud van autonomie als belangrijk element voor herstel, betekent voor mij dat cliënten het gevoel hebben dat ze controle en regie mogen hebben op hun behandeling en eigen proces. Dat ze niet worden overgeleverd aan hét of dé ander, en daarmee zelfs het laatste stukje van zichzelf kwijtraken. Ze hebben al zo weinig houvast in zichzelf en een te kort aan een stevig ontwikkelde identiteit. Cliënten met een eetstoornis zijn al zo immens bang om controle los te laten. Daarom hebben ze juist hun eetstoornis ontwikkeld. Als je aan dit coping mechanisme, de eetstoornis, komt en je neemt de volledige zelfbeschikking af in de behandeling, dan plaats je ze daarmee in een ‘bestaansvacuüm’, een dodelijk ‘niemandsland’. En plek van waaruit zij eigenlijk niet meer echt kunnen zijn, laat staan groeien en heel worden. In tegendeel, zij splitsen zich vaak af van zichzelf om het enige overgebleven kwetsbare kleine deeltje eigen identiteit te beschermen en behouden. Als wanneer een persoon een trauma meemaakt. De cliënt vertrekt ongezien. En wij werken als behandelaren met een lege huls. Een logische, impulsieve en zelfs verstandige reactie van het individu om zichzelf te beschermen tegen verlies van het ‘IK’. Maar voor een duurzaam herstel beslist niet effectief.
Conclusie
Bied cliënten altijd een helende groepscultuur, waarin zij het zich kunnen permitteren om eerlijk te zijn en hun energie niet hoeven te verspillen aan verzet en vermijding. Waarin zij vanuit intrinsieke motivatie verantwoording kunnen nemen voor hun eigen autonomie en daarmee waarachtig en zelfonderhoudend herstel tegemoet kunnen gaan.
Auteursrecht : Carmen Netten